Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA5500

Datum uitspraak2000-02-23
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 00/1182
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage zittinghoudende te 's-Hertogenbosch Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken -------------------------------- Uitspraak -------------------------------- AWB 00/1182 V3 Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 34a juncto 34j van de Vreemdelingenwet (Vw) in het geschil tussen A, volgens zijn verklaring geboren op [...] 1950 en van Somalische nationaliteit, thans verblijvende in het Justitieel Complex Koning Willem II te Tilburg, hierna te noemen: de vreemdeling, en de Staatssecretaris van Justitie te 's-Gravenhage, hierna te noemen: verweerder. Zitting: 22 februari 2000. De vreemdeling is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. G. van Buuren, advocaat te Weert. Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. Y.E.A.M. van Hal. I. PROCESVERLOOP Bij bevel tot bewaring van 5 januari 2000 is de vreemdeling op grond van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw in bewaring gesteld, terwijl op diezelfde datum zijn uitzetting is gelast. Bij uitspraak van de rechtbank, zittinghoudende te 's-Hertogenbosch, van 19 januari 2000, is het eerste beroep, strekkende tot opheffing van de vreemdelingenbewaring, ongegrond verklaard. Bij beroepschrift van 7 februari 2000, ontvangen ter griffie van de rechtbank op 8 februari 2000, is namens de vreemdeling verzocht de bewaring met onmiddellijke ingang op te heffen. Voorts is om schadevergoeding verzocht alsmede om veroordeling van verweerder in de proceskosten. II. OVERWEGINGEN Bij uitspraak van 19 januari 2000 heeft de rechtbank geoordeeld dat de inbewaringstelling op een juiste grondslag berust. Thans dient derhalve beoordeeld te worden of er - nog steeds - voldoende zicht op uitzetting van de vreemdeling bestaat en of verweerder voldoende voortvarend handelt teneinde de uitzetting te kunnen effectueren. Verder is van belang te beoordelen of voortzetting van de bewaring ook overigens, bij afweging van alle daarbij betrokken belangen, in redelijkheid nog gerechtvaardigd is. Zoals in de vorige uitspraak is overwogen stelt verweerder zich op het standpunt dat de vreemdeling terecht door de Koninklijke Marechaussee is overgenomen van de Duitse Bundesgrenzschutz. De rechtbank neemt aan dat, nadat - kort na de vorige zitting - was gebleken dat deze overname op een vergissing berustte, verweerder direct is overgegaan tot het claimen van de vreemdeling bij de Duitse autoriteiten. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden de gemaakte vergissing poogde te herstellen middels die claim. Nadat hierop een negatief bericht werd ontvangen had verweerder zich echter moeten beraden op andere te nemen vervolgstappen. Door de vreemdeling op 21 januari 2000 opnieuw te claimen bij de Duitse autoriteiten heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en met name het zorgvuldigheidsbeginsel. Verweerder had daarbij met name in het oog moeten houden dat de vreemdeling zich in vreemdelingenbewaring bevindt op grond van een onterechte overname. Tevens had verweerder zich moeten realiseren dat zij te maken had met een vreemdeling waarvan was gebleken dat hij nimmer op Nederlands grondgebied was geweest. Overigens merkt de rechtbank op dat bij de tweede claim geen nieuwe gegevens zijn overgelegd zoals verweerder stelt, omdat reeds bij de eerste claim uit de medische gegevens van de vreemdeling bleek dat hij in Duitsland verbleef. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de bewaring vanaf 21 januari 2000 onrechtmatig is en derhalve dient te worden opgeheven. Aangaande het verzoek om schadevergoeding overweegt de rechtbank als volgt. Ingevolge het bepaalde in artikel 5, vijfde lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) heeft een vreemdeling in geval van onrechtmatige vrijheidsbeneming in beginsel aanspraak op schadevergoeding, behoudens redenen van billijkheid die tot matiging kunnen leiden. De rechtbank is van oordeel dat er geen redenen van billijkheid aanwezig zijn om de schadevergoeding te matigen. In totaal bedraagt de schadevergoeding 32 x f 150,-- = f 4.800,--. De rechtbank acht voorts termen aanwezig verweerder onder toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal f 1.420,-- voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand: * 1 punt voor het indienen van een beroepschrift; * 1 punt voor het verschijnen ter zitting; * waarde per punt f 710,--; * wegingsfactor 1. Aangezien ten behoeve van de vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank. Mitsdien wordt beslist als volgt. III. BESLISSING De rechtbank, verklaart het beroep gericht tegen de bewaring gegrond; beveelt de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming ex artikel 26 van de Vw van de vreemdeling met ingang van 23 februari 2000; wijst het verzoek om schadevergoeding toe, ten laste van de Staat der Nederlanden, ten bedrage van f 4.800,--; veroordeelt verweerder in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten, vastgesteld op f 1.775,--, te vergoeden door de Staat der Nederlanden en te voldoen aan de griffier. Aldus gedaan door mr. A. Stehouwer als rechter in tegenwoordigheid van W.G.M. de Boer als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2000. Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van f 4.800,-- (ZEGGE: VIERDUIZEND ACHTHONDERD GULDEN). Aldus gedaan op 23 februari 2000 door mr. A. Stehouwer. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, voorzover het betreft de beslissing inzake schadevergoeding. De Officier van Justitie/verweerder kan binnen veertien dagen na de uitspraak en de vreemdeling binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het indienen van een verklaring als bedoeld in de artikelen 449 en 451a van het Wetboek van Strafvordering bij de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage (zittingsplaats: 's-Hertogenbosch). Afschriften verzonden: 6 maart 2000 IS